De vierde generatie Lardinois in mijn stamreeks wordt ingevuld door Willem de 3e (1674-1744), zoon van Jan en Catharina Aussems. Hij wordt geboren in 1674 en op 12 augustus gedoopt in de St. Brigidakerk in Noorbeek. Hij is de oudste van acht kinderen. Zijn vader sterft als Willem nog geen tweeëntwintig jaar is en zijn moeder is al vijf jaar eerder overleden. Zijn vader hertrouwt in 1693 maar overlijdt drie jaar later.

Kort daarna trouwt Willem in 1697 met Maria Weerts die ook uit Noorbeek kwam. Hij bezit dan uit de erfenis van zijn vader onder andere een morgen land op de “Reubgardt”. Zijn vader had dit land in 1688 voor zes pattacons gekocht van de heer Anthoin d’ Oupeije [1].

 

We komen Willem pas weer tegen in het overdrachtsregister van Noorbeek in 1713 [2]. Hij wordt in deze akte Willem Lardinois van Bergerhuijsen genoemd. Het betreffende grondstuk ligt achter Bergenhuizen [3] naast grond van Thomas Lardinois, oom van Willem. Willem beoefent het beroep van smid uit, net als zijn vader en grootvader maar hij is, zoals gebruikelijk, ook boer of landbouwer.

Bergenhuizen en Noorbeek begin 19e eeuw. Geheel rechtsonder de boerderij aan de Vroelenstraat.

Het gaat hem evenwel niet voor de wind want in 1717 blijkt hij, samen met zijn broer Simon en zus Maria, in “hunnen aendringenden noodt” 160 gulden te moeten lenen van het convent Op ’t Crutz [4]. Als pand dragen zij voor twaalf jaar acht grote roeden erfpacht in de Scheijerdelle aan de Wolfsberg over aan het convent [5]. Deze verpanding is nog in 1784 vernieuwd.

 

In 1731 leent hij van Mathijs Teneij van Ulvent (jurisdictie St. Martensvoeren) 300 gulden. Zijn huis, in het dorp gelegen [6] ,dient als onderpand evenals een groot aantal weiden en akkers 7].

 

Op 10 maart 1744 overlijdt hij met achterlating van grote schulden en op 13 april laat zijn weduwe Marie Weerts aantekenen voor de laathof van Scheij dat zij afstand doet van het vruchtgebruik (tochtdoding) van haar huis in de Bovenstraat met de smederij-inrichting die zich daarbij bevindt [8]. De locatie is gelegen westelijk van Jan Aerts. Ten noorden en westen van haar erf ligt de pastoorsbempt. Tot het vruchtgebruik behoort ook de weide aan het Busselke en vijf grote roeden weide in de “Giete Steege”.

Zicht op Noorbeek vanuit Bergenhuizen.

Haar kinderen Willem (Eckelrade), Jan (Eckelrade) en Marie (ofwel Catharina, gehuwd met Simon Theunissen) dragen vervolgens deze onroerende goederen (leengoed van Scheij) over aan hun broer Claes, gehuwd met Marie Lemlijn. De overige landerijen worden later overgedragen en deels publiekelijk verkocht. Willem en Jan beginnen met de erfenis een nieuw bestaan in Eckelrade. Hun nageslacht is grotendeels te vinden in Eckelrade, Sint Geertruid en Heugem. Claes blijft alleen achter in Noorbeek. Voor zover bekend zijn er geen nakomelingen van hem met de naam Lardinois na de 5e generatie.

 

In 1784 blijkt de versetting van de erfpacht aan het convent nog steeds te bestaan want in dat jaar machtigt zoon Jan uit Eckelrade zijn broer Klaas in Noorbeek om een en ander af te handelen.

 

Tot de vierde generatie behoort ook Cornelis, zoon van Andreas Lardinois en Johanna Hensen. Deze trouwt in 1725 met Maria Catharina Noteboom uit St. Martensvoeren. Zij wonen aan de Pleij naast de kerk en hebben daar een brouwerij. In 1737 ruilt Cornelis dit bezit met Mathijs van Wijler [9]. Het huis op de hoek van de Pleij is echter in zeer slechte staat dus mogelijk is het na 1737 geheel vernieuwd.

Opmerkelijk is dat Cornelis naast het huis aan de Pleij naast de kerk, ook beschikt over een huis met schuur boven in het dorp en nog een tweede huis bij de kerk [10]. Dit onroerend goed verhypothekeert hij in 1727.

 

In 1725 overlijdt Gertrudis, dochter van Andreas. Haar erfgoederen komen in 1742 terecht bij de jongste zoon van Andreas, Joannes [11].

 

 

 

 

[1] RHCL 01.075 3468 fol.201

[2] RHCL 01.075 3469 fol. 5

[3] Leengoed, 8 roeden groot, genaamd “het Pitheussken”.

[4] RHCL 14.D057   Klooster Hoog-Cruts pag. 124

[5] Hiervoor wordt de juridische term versetting gebruikt

[6] “huijs, schure, stallinge, moeshoff ende weijde, groot twee ende een half groot roede” , rijgenoot oost Jan Lemlijn, west de pastoor.

[7] 5 groot roeden weide in de “Vrolender Hage”, 4 groot roeden weide aan de “Schijverlingenwegh” ontrent het Busselken, 4 ½ groot roeden land onder het Brunschott, 4 groot roeden land aan de “Ulvenderwegh”. 3 ½ groot roeden aan de “Cutersteen”, 8 groot roeden land op het Bergerveld genaamd “op Monse”, 4 ½ groot roeden land aan de berg in de Langenacker, 3 groot roeden land onder in de Langenacker, idem 2 groot roeden, 1 groot roede land boven in de Langenacker, 2 groot roeden op de Blanckenberg (in 1733 verkocht), 3 ½ groot roeden op de Reubgarde, 3 groot roeden land “tussen de wegen” en 5 groot roeden land op het Ulvender veld.

[8] RHCL 01.075 3590 fol.65

[9] RHCL 01.075 3589 fol. 111

[10] RHCL 01.075 3588 pag. 187; laathof Scheij

[11] RHCL 01.075 3590 fol. 86