Pieter (Petrus) werd in1723 geboren in het gehucht Kleine Meers. Het gehucht telde slechts een tiental huizen. Van de veertien gezinnen leefden er eind 18e eeuw vier van de korvenmakerij, het beroep dat ook Pieter uitoefende.

Pieter dacht echter groot, trouwde in Beek met een dochter uit een gegoede familie en verplaatste zijn nering naar Beek.

Beek bood veel meer handelsmogelijkheden dan het extreem geïsoleerd liggende Kleine Meers, had meer inwoners dan Stein en Elsloo bij elkaar en had stadse allure.

 

Het huwelijk met Maria Catharina Peters werd in 1750 ingezegend in de kerk van de H. Martinus in Beek, een dag na de wettelijke inschrijving bij de dominee van de Hervormde Gemeente aldaar.

 

Zij kregen vier kinderen, twee zonen en twee dochters.

Het huis “Achter de kerk”, tegenwoordig “Achter de beek” geheten.

Het gezin leefde aanvankelijk van de korven- of mandenmakerij waarin Pieter specialist was en wat hem de bijnaam ’t Fijnwerck opleverde. Later nam hij de tapperij van zijn schoonvader over en had hij inkomsten uit de grondposities die hij geleidelijk aan verwierf.

 

De ouders van zijn vrouw woonden ook achter de kerk en hadden nogal wat grond. Na het overlijden van zijn schoonvader verkreeg Pieter onder andere hun woning.

Het gezin woonde dus op goede stand, pal achter de kerk en met een borgemeester als buur.

 

Het ging Pieter of Peter met zijn gezin dus voor de wind.

 

Maar begin september 1773 slaat het noodlot toe. Peter wordt beschuldigd van deelname aan activiteiten van een bende van gauwdieven.  Aangespoord door de Staten Generaal in den Haag begint justitie in Valkenburg in 1773 aan een heksenjacht op een vermeende bende die tot in de verre omgeving overvallen en diefstallen pleegt.  Dit gebeurde niet alleen in het Land van Valkenburg maar overal in de Staatse gedeelten van de Landen van Overmaze. De vervolging begint in Herzogenrade en Heerlen. Valkenburg volgt. De Middelburgsche Courant meldt dat zij op 12 juli vanuit Maastricht vernomen heeft dat men in Valkenburg inmiddels 25 leden van “het groot Rot Struikrovers, Dieven en Moordenaars” heeft vastgezet. In Beek wordt onder andere Dirk Hersseler opgepakt. Als het verhoor van Hersseler niet oplevert wat men wil horen, wordt hij op 26 juli 1773 voor een zogenaamd “scherp examen” aan de scherprechter (beul) overgeleverd. Als de duimschroeven worden aangelegd begint hij al te praten en bekent hij enige kleine diefstallen. Pikant is dat hij tevens terugkomt op bij eerder verhoor genoemde namen van twee medeplichtigen waarvan hij verklaart dat hij deze maar heeft genoemd omdat hij wat tegen deze personen had (haat). De rechters zijn niet tevreden met de bekentenis en de beul legt de scheenschroef aan. Nieuwe bekentenissen volgen en ook bekent Hersseler dat hij een eed gezworen heeft met medeplichtigen. Het bestaan van een bende is daarmee bewezen. Men gaat over tot de tweede scheenschroef en dat levert de namen op van maar liefst 36 medeplichtigen. Nummer 16 op de lijst is “ ’t Fijnwerck agter de Kerk te Beek sijnde tapper en Kurvemaker”. Daarmee begint voor Peter een lijdensweg die tot zijn dood leidt. Hersseler loopt helemaal leeg en bekent een groot aantal misdrijven met vermelding van de namen van betrokkenen. Peter is daar ook bij.

De betrokkenheid van Peter wordt vervolgens bevestigd door de al dan niet onder tortuur afgelegde verklaringen van zijn dorpsgenoten Andries en Geerken Stijnen en Mathijs Smeets. De lijst van misdaden waar Peter bij betrokken zou zijn geweest groeit daarmee en bestrijkt een periode van 1751 tot 1770. De eerste betreft de moord en roof op de pastoor van Grevenbicht en vond plaats drie maanden na het huwelijk van Peter en tijdens de eerste zwangerschap van zijn vrouw. De laatste misdrijven betreffen een overval op de pastoor van Heugen en een overval in Havert. Deze plaatsen liggen minstens vier uur lopen van Beek en volgens de verklaringen zijn er tientallen samenzweerders bij betrokken. De rol van Peter zou slechts ondergeschikt zijn geweest waarvoor hij hooguit een paar grijpstuivers zou hebben gekregen. Gelet op de hiervoor omschreven positie van Peter is dit allemaal erg ongeloofwaardig, iets waarvan justitie zich bewust moet zijn geweest. Het meest bizarre is wel de overval op A Campo in Schimmert. Uit bij een notaris in december 1773 afgelegde verklaringen van twee zonen van A Campo en van een schepen van Nuth blijkt dat deze overval nooit heeft plaatsgevonden. Toch getuigen meerdere verdachten eensluidend en in detail over deze overval. Het is dus overduidelijk dat de onder tortuur afgelegde verklaringen de verdachten in de mond zijn gelegd. Vrijwel alle verdachten bekennen en worden dien ten gevolge veroordeeld en terechtgesteld. Zo niet Peter Clermonts.

De wipgalg. De marteling waar Peter aan onderworpen werd. Alsof het hangen op deze wijze nog niet pijnlijk genoeg was, werden de op de grond liggende gewichten aan de voeten gehangen.

Op 13 oktober wordt Peter voor het eerst onder tortuur verhoord. Hij ontkent iedere betrokkenheid bij de vermeende bende en bezwijkt bijna onder de martelingen. De volgende dag wordt het verhoor voortgezet maar Peter blijft ontkennen. De ingeroepen dokter adviseert om het verhoor op te schorten tot hij weer op de been is. Uit de rekening van de dokter blijkt dat deze op 14, 15, 16, 19 en 21 oktober bij de verhoren van Peter aanwezig is geweest. Pas op 21 oktober kan de ondervraging onder tortuur hervat worden. De toestand van Peter is dan zo slecht dat men de ondervragingen stopt en niet meer aan een vervolg toekomt. Drie weken later, op 13 november, overlijdt Peter in de gevangenis van Valkenburg. Zonder bekentenis en zonder anderen in zijn noodlot mee te sleuren.

Desondanks vindt justitie het nodig om een veroordeling uit te spreken. Hij heeft immers bekend enige vruchten uit het veld te hebben gestolen en het aantal getuigenissen tegen hem is overweldigend.

Op 15 november 1773 wordt gevonnist dat het lijk door de vilder op een kar geladen moet worden en in Beek onder de galg moet worden begraven.

Op het moment dat het vonnis aan de gevel van het Lantshuis van Valkenburg wordt gehangen, is het lijk al op een kar onder begeleiding van 24 schutten van Beek en een menigte toeschouwers inclusief de borgemeester Bausch op weg naar de Graetheide waar de galg stond.

Hoewel deze belangstelling van dorpsgenoten opgevat kan worden als een eerbetoon en geloof in zijn onschuld, wordt zijn overlijden en ter aarde bestelling niet door de pastoor in de parochiale registers aangetekend; alsof Peter niet bestaan heeft.

 

Peter was niet het enige Beekse slachtoffer van de vervolgingsdrift van de justitie in Valkenburg. Dirk Hersselen werd als aanvoerder van de bende gezien en geradbraakt. Een tiental andere dorpelingen eindigden aan de galg. Onder hen Jo Vrusch, de broer van Christiaen Vrosch die op tijd de wijk nam en bij verstek verbannen werd. Christiaen is de voorvader van de eerste en van de huidige exploitanten van café Frusch Achter de Kerk, overburen van Achter de Beek nr. 5. Achter de Kerk woonde ook Arnoldus Mobers, ook wel Wegge Erke genoemd, die in 1774 aan de galg op de Graetheide het leven liet. Zowel Pieter als de gebroeders Vrusch en Erke werden al op 17 september 1773 door Matthijs Smeets als medeplichtigen genoemd, naast 39 anderen.

 

De afgelegde verklaringen zijn over het algemeen zo onwaarschijnlijk dat er grote vraagtekens bij de rechtsgang moeten worden gesteld.

 

Peter Clermond behoorde bij de eerste 36 namen die Hersseler noemde maar hij werd in eerste instantie niet in verband gebracht met specifieke gebeurtenissen. Later bekende Hersseler verschillende woningovervallen en gaf hij de namen van de daarbij betrokken medeplichtigen. Nu viel de naam van Peter wèl, met name bij een overval in Heungen (Höngen) in het ambt Millen (Selfkant ten oosten van Sittard). Hierbij zouden maar liefst 34 met name genoemde personen betrokken zijn geweest. Vanuit Beek is deze plaats zo’n vier uur lopen over veldweggetjes. Dezelfde bende zou ook een overval in Immendorf gepleegd hebben dat nog veel verder weg ligt, wel zeven uur lopen! Zonder vliegende bokken of geiten is dit onmogelijk in één nacht heen en terug.

Verder zou Peter betrokken zijn bij een overval in Havert (Selfkant), ook vier uur lopen, en bij de pastoor van Heungen.

Op 15 september wordt Peter verder in het nauw gebracht door de bekentenis van Andries Steijnen die onder andere betrokkenheid bij de overval op de pastoor van Grevenbicht bekend. Hier worden zelfs meer dan veertig medeplichtigen genoemd waaronder Peter. Dezelfde bende zou een overval gepleegd hebben in onder andere Maasband (bij Walraven) en Winandsraede. Steijnen bagatelliseert zijn bijdrage tot meeloper, over de rol van Peter wordt niets verklaard. De volgende dag gaat het verhoor door en bekent Steijnen een overval op ene Nicolaas a Campo aen ’t Nieuw Huijs achter Schimmert gelegen. Ook hier zou Peter bij betrokken zijn. Uit latere verklaringen van twee zonen van à Campo blijkt dat deze overval pure fantasie is en nooit plaats gevonden heeft. Steijen bevestigt ook de deelname van Peter aan de overval in Heungen.

 

Ook het verhoor onder tortuur van Matthijs Smeets op 17 september is belastend voor Peter. Hij noemt een overval in Houthem in het ambt Millen “twee uur gaans van Beek”. Dit moet dan te paard zijn want de afstand is meer dan twintig kilometers! Deze overval gebeurde overigens overdag. Hij bevestigt ook de deelname van Peter aan de overval in Havert.

 

In het verhoor de volgende dag is een verklaring opgenomen die mogelijk de oorsprong vormt voor de mythe van de bokkenrijders:

“…… dat de Majeur als doen een seker geroep maekte. Op welk roepen een seker lankwerpig machien aen quam. Kunnende hij Gedetineerde niet seggen, nadien te seer verbaest is geweest, hoe het uijtgesien heeft. ……. Nae aenkomst van welk machiene of Geijtebok den Majeur als doen tot hunne complicen, sterk twee en veertig persoonen, alle hier voor opgenoemt, segde: Kom jongens laeten wij hier op gaen sitten. …… Dat se doens in een ogenblik tijdt sijn geweest ontrent vier uren voor Venlo achter Ruurmond, alwaer sij den diefstal hier voren gedetailleerdt begaen hebben en na begaene diefstal ook op de selfde maniere des morgens vroegtijdig wederom t’huijs sijn gekomen.”

Voor wat het waard is. Wellicht hallucinaties door het gebruik van absint en giftige kruiden ?

 

In 1771 zou er een overval zijn gepleegd, wederom met medewerking van Peter, bij de weduwe Robroks op de Laek aen dese seijde Maseijk. Wederom een behoorlijk eind van huis. Bij deze overval waren maar liefst vijfenveertig personen betrokken, althans volgens de getormenteerde gevangene die de foltering van de vorige dag nog vers in het geheugen had!

Je kunt toch haast niet anders concluderen dan dat de bekentenissen door de ondervragers de verdachten in de mond zijn gelegd.

 

Tenslotte is er nog de verklaring, ook met behulp van duim- en scheenschroeven, van Gerrit Steijnen, broer van Andries, die zijn broer, Dirk Hersseler, Matthijs Smeets en Peter Clermond aanwees als medeplichtigen van de Majeur. Hij noemt Peter zelfs expliciet als deelnemer aan de overval bij à Campo en dat hij daarbij gewapend was met een stok.

 

Deze processen tegen de vermeende bokkenrijders werden gevoerd voor het gerecht van Valkenburg. Hier werden de verdachten gevangengezet in het Landtshuijs. Zo ook Peter die in 1771 werd vastgezet.

Op 13 oktober 1773 werd hij aan een scherp verhoor onderworpen waarbij hij de beschuldiging van deelname aan de criminele bende bleef ontkennen. De Landts Doctor, die op 14, 15, 16 en 19 oktober de gehavende beklaagde bezocht, onderbrak de ondervraging om hem op krachten te laten komen. Op 21 oktober werd de ondervraging voorgezet. Peter ging niet verder dan te bekennen dat hij zich schuldig had gemaakt van het stelen van “vruchten uit het open veld” waarop tiendrechten rustten. De doctor vond het inmiddels goed om de tortuur te verzwaren en Peter werd aan de stroppade gebonden met een gewicht van vijfentwintig pond aan zijn voeten. Hierbij werd hij met de armen op de rug gebonden en zo aan zijn armen opgehangen. Door deze marteling werd het lichaam uit elkaar getrokken onder extreme pijn. De meeste ondervragingen kwamen niet in dit stadium van tortuur maar Peter bleef ontkennen omdat hij waarschijnlijk van zijn onschuld wilde getuigen. Hij viel steeds flauw en na anderhalf uur marteling gaven de ondervragers het op, op advies van de doctor. Peter overleefde deze martelingen niet. Hij stierf op 13 november in de gevangenis. Op 15 november werd vonnis gewezen op het “kadaver” van Peter. Op grond van de verklaringen van de andere verdachten werd hij veroordeeld en wel: “om het cadaver van voornoemde Pieter Clermonts door de vilder van den Lantshuijse alhier te werden afgenomen en op eenen karre te werden gebrogt naer de Banke Beek om aldaer op de plaetze waer men gewoon is Crimineelen Justitie te doen, door den vilder onder de aerde te werden gedolven”.

Als hij had bekend, was zijn lijk aan de galg opgehangen om daar weg te kwijnen zoals bijvoorbeeld met Matthijs Schroeders gebeurde.

Dat wil overigens niet zeggen dat hij naar zijn woonplaats werd gebracht om katholiek begraven te worden. In tegendeel: overlijdens door beulshanden werden niet eens in de kerkelijke registers opgenomen. De genoemde justitiële plaats lag op de Graetheide en was de plaats waar de galg van Beek stond. Hij werd onder de galg begraven zoals gebruikelijk was voor misdadigers. Of hij ook door zijn dorpsgenoten als misdadiger werd gezien valt te bezien want blijkens een aantekening op het vonnis werd de kar met zijn lijk door vierentwintig schutten van Beek en een menigte toeschouwers naar zijn graf begeleid. De bezittingen van Peter werden geconfisqueerd maar bleken bij veiling niets waard te zijn. Ook hier lijken zijn dorpsgenoten mededogen te hebben gehad. Hij liet vrouw en drie kinderen achter.

Een bizar detail is dat een van de schutten, een kuiper uit Beek, bij het ophalen van het lijk van Peter gearresteerd werd omdat hij mede verdacht werd van deelname aan de bende gauwdieven. Hij onderging hetzelfde lot als Peter en stierf een paar dagen later in de gevangenis. Ook een broer van de kuiper werd beschuldigd maar deze wist tijdig de wijk te nemen.