Maria Clermonts, geboren op 16 november 1880 in Maastricht, is een exponent van de armoedige arbeidersklasse uit het Maastricht van de 19e eeuw. Zij ontsnapte aan dit milieu door haar huwelijk in 1906 met de één jaar jongere Frans Lardenoije uit Heugem (tot 1920 een dorp van Gronsveld) die zijn hele leven werkzaam was bij de spoorwegen. Daardoor kon het gezin Lardenoije-Clermonts al vroeg profiteren van goede moderne huisvesting

Maria Clermonts (1880-1969)
en later van een goed pensioen. Na het huwelijk woonden zij bij haar moeder in de Hoogbrugstraat op nummer 1. Toen het gezin drie zonen rijk was, kreeg het in 1912 een nieuwbouwwoning toegewezen door de woningbouwvereniging van de spoorwegen in de Tischbeinstraat (nr.17) in de net gerealiseerde wijk Maartenspoort buiten de afgebroken vestingmuren van stadsdeel Wijck. Toen deze woningbouwvereniging als eerste een deel van de nieuwe wijk in het Wittevrouwenveld realiseerde, verhuisde het gezin in 1923 naar de Tapijtstraat 31 aldaar. Het gezin telde toen inmiddels zes zonen en één dochter. Eén dochter was in 1911, vier maanden oud, overleden. In 1929 werd wederom een nieuwbouwwoning betrokken aan de St. Jozephweg (nr. 5), het verlengde van de Mockstraat van Heer die het centrum van het dorp Heer verbond met de wijk Scharn. Maastricht had het bouwterrein kortelings geannexeerd zodat de familie dus binnen Maastricht bleef wonen. In 1952 werd nog een keer verhuisd naar de Heugemerstraat 237 waar Frans in 1956 overleed. Het laatste half jaar van haar leven verbleef Maria in het verzorgingshuis Servaas Bolwerk waar zij op haar verjaardag in 1969, 89 jaar oud, overleed.

Het gezin van Frans Lardenoije en Maria Clermonts bij het 25-jarig huwelijksfeest in 1931 op de St. Josephweg 5. Naast het echtpaar de weduwe Clermonts-Welters
Maria Clermonts was de oudste dochter in het gezin van Godefridus Clermonts en Anna Maria Welten. Godefridus en Anna Maria trouwden in 1880. Het gezin woonde op verschillende locaties in het Boschstraatkwartier, onder andere op de Grachtstraat 41, onder de rook van de Sphinx waar veel gezins- en familieleden van het echtpaar emplooi vonden. In deze woning werden zes kinderen geboren waarvan er een na vijf maanden stierf. In 1890 werd verhuisd naar de Drie Emmerstraat 7 waar nummer zeven werd geboren die echter na negen maanden overleed. Twee jaar later verhuisde het gezin naar de Hoogbrugstraat 41.

Het echtpaar Clermonts-Welters
Het eindstation werd voor Godefridus in 1900 de Smedenstraat 9 waar de laatste telg werd geboren en na drie maanden weer overleed. Het gezin kreeg totaal twaalf kinderen waarvan er vijf als baby en twee als kind overleden. Wat overbleef waren één zoon en vier dochters.
Godefridus overleed in 1902 op 41-jarige leeftijd. Anna Maria verhuisde met haar gezin in 1904 naar de Hoogbrugstraat 1. Zij hertrouwde in 1908 met Hubert Joseph Hardy. De drie jongste dochters gingen na enige tijd zelfstandig wonen op het adres Markt 30.
Godefridus, geboren op 22 januari 1861 en Anna Maria ,geboren op 1 maart 1860, werkten vanaf hun veertiende bij de Sphinx. Godefridus’ zus Truus was zelfs pas twaalf toen ze begon in de fabriek van Regout.
De kinderwet Van Houten werd in 1874 van kracht en pas in 1901 kwam er een wet die kinderen verplichtte onderwijs te volgen tot twaalf jarige leeftijd.
Godefridus en Anna Maria trouwden op 25 augustus 1880. Oudste dochter Maria was dus een “moetje”.

Het uitgaan van de fabriek van Regout (Spinx) aan de Boschstraat in Maastricht.
Het hele gezin was voor kortere of langere tijd werkzaam in de fabrieken van Regout.
Godefridus van 1875 tot 1879 als aardwerker;
Anna Maria van 1874 tot 1879 als aardwerkster;
Maria als porceleindrukster;
Frans als porceleinwerker;
Anna Maria als porceleindrukster;
Hubertine Louise als aardewerkverguldster;
Maria Louise als aardewerkster.
De drie zwagers van Maria werkten ook in de keramische industrie evenals haar schoonzus. Dat gold ook voor de oudste zoon van Frans.
De gezondheid in het gezin bleek, behoudens de kindersterfte, niet onder de slechte huisvesting en de zware arbeid in het huishouden of de fabriek te lijden, althans bij de vrouwen. Anna Maria Welters werd net geen 100 jaar, Maria werd 90 jaar, Anna Maria onbekend maar ouder dan 70 jaar, Hubertine Louise “slechts” 61 en Maria Louisa werd eveneens 90 jaar.

Anna Maria Welters in haar laatste levensjaar. Aan haar bed dochter Maria (1880) en waarschijnlijk Anna (1884)
De ouders van Godefridus, Joannes Matthias (Jan) Clermonts en Maria Cornelia Ingenegeren, waren ook al werkzaam bij de Sphinx, evenals hun andere kinderen (drie zonen en de eerder genoemde Truus). Dat gold ook voor de meeste broers van Jan. Hun vader, ook Jan geheten, kwam uit Beek en was na de Franse tijd als kanonnier in Maastricht terecht gekomen en na het afzwaaien met een dienstmeid uit Haesdal (Schimmert), die in Maastricht werkzaam was, getrouwd. De voorouders van Jan (Joannes Matthias) moeten dus allemaal in het heuvelland ten noorden van de lijn Maastricht-Heerlen gezocht worden. Onder hen treffen we meerdere slachtoffers van de heksenjacht op de vermeende bokkenrijders aan.
Ook de vader van Maria Cornelia Ingenegeren was als militair na de franse tijd in Maastricht terecht gekomen. Hij trouwde met een meisje Walpots dat stokoude Maastrichtse roots had. Onder andere de brouwersfamilie Godding, die al begin 17e eeuw in Maastricht te vinden was, behoorde tot haar voorvaders.
Anna Maria Welten was ook een oer-Maastrichtse. Haar voorvaders met de naam Welten zijn in Maastricht te traceren tot vóór in de 17e eeuw. Inclusief Anna Maria tellen we maar liefst 7 generaties.
De ouders, zussen en broer van Anna Maria werkten eveneens in de fabrieken van Regout en woonden in het Boschstraatkwartier.
De huisvesting van de fabrieksarbeiders was vaak erbarmelijk. Het huis waar Maria Clermonts werd geboren, Grachtstraat 41, was een bovenverdieping met drie kamers van resp. 16,8 en twee keer 8 m2. Er was wel een wateraansluiting met afvoer maar geen toilet. Er werd gebruik gemaakt van een ton die periodiek door boeren werd geleegd om met de opbrengst het land te bemesten.
Veel woningen hadden maar één kamer zoals Grachtstraat 12 waar Andreas Clermonts met zijn vrouw woonde. Hier was geen stromend water aanwezig maar was men aangewezen op een gemeenschappelijke pomp en toilet. De moeder van Anna Maria, Maria Pletsers, woonde als weduwe op het adres Pastoorstraat 18 samen met een andere weduwe in een kamertje van nog geen 10 m2 zonder water of toilet. Ze woonde wel gratis van de Armentafel (St. Mathias).

De Cité Ouvrière oftewel “de Groete Bouw” in de Sint Antoniusstraat kort voor de afbraak.

Drieëmmerstraat in 1939.
Regout zorgde ook zelf voor huisvesting. Zijn meest bekende (beruchte) project is de Cité Ouvrière, een woonkazerne die bij de opening in 1864 tot het modernste wooncomplex van Maastricht werd gerekend. Het was dan ook bedoeld voor de veelal van buiten de stad aangetrokken hooggekwalificeerde werknemers. Het gebouw had twee- en driekamerappartementen, stromend water en een zestiental gemeenschappelijke toiletten. Met de jaren verloederde het gebouw en rond de eeuwwisseling waren er bijna alleen nog éénkamer woningen waarin totaal zo’n 400 personen ondergebracht werden. Veel zeggend is dat iedere verdieping over een lijkenkamer beschikte! Meer informatie over de woonsituatie in de wijk waar deze straten lagen is te vinden in: “Een arbeidersbuurt onder de rook van de Sphinx”, uitgegeven in de serie Maaslandse Monografien of vanuit een socialistisch standpunt bekeken in hoofdstuk IV van “Een eeuw modern kapitalisme. De Regouts. Leed en strijd van Maastricht’s proletariaat” van Michel Ubachs.